Verklarend woordenboek Vlaamse gemeentenamen

Er is waarschijnlijk geen enkel domein van de taal waarover zoveel verhalen de ronde doen als over de herkomst van namen. Veel mensen zijn immers in die herkomst geïnteresseerd. Wat betekent mijn familienaam? Waar komt de naam van mijn gemeente vandaan? Wat is de geschiedenis ervan? De eerste editie van het verklarend woordenboek De Vlaamse Gemeentenamen verscheen in 2010. Een tweede editie was nodig aangezien er intussen nieuwe ontdekkingen zijn gedaan en nieuwe wetenschappelijke inzichten moesten worden verwerkt. Ze werd eind juni in de gebouwen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren in Gent voorgesteld.

Nagenoeg alle plaatsnamen zijn erg lang geleden ontstaan, waardoor de etymologie ervan voor het grote publiek erg duister is en er allerlei fantastische verhalen de ronde doen. In mei 2005 lanceerde Jacques Van Keymeulen binnen de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (KCTD) het voorstel om alle toponymische kennis over gemeentenamen samen te brengen en een etymologisch woordenboek te schrijven voor alle eigennamen van plaatsen die sedert 1830 een eigen burgemeester hebben of gehad hebben. De toponymisten van de KCTD onthaalden het voorstel met enthousiasme en togen aan het werk.

Dat werk resulteerde in 2010 in een woordenboek van de Vlaamse gemeentenamen, waarin de herkomst van meer dan 1200 namen in heel Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd verklaard. De auteurs waren Frans Debrabandere, Magda Devos, Paul Kempeneers, Victor Mennen en Ward Van Osta. De eindredactie was in handen van Hugo Ryckeboer (†).

Tweede editie

De taalwetenschap staat echter niet stil en na 12 jaar was er een tweede editie nodig. Dat komt doordat er nieuwe vindplaatsen van oude spellingen voor gemeentenamen zijn ontdekt, bijvoorbeeld de spelling uuigle (voor Wichelen) in de huwelijksoorkonde uit 972 van keizer Otto II met de Byzantijnse prinses Theofanu. Ook zijn er nieuwe taalkundige inzichten gegroeid, waardoor een etymologie soms herbekeken moest worden. Bovendien zijn door recente fusies een aantal nieuwe gemeentenamen ontstaan, zoals Kruisem en Lievegem, die ook aandacht verdienen. Bij de tweede editie kregen de toponymisten van de eerste uitgave het gezelschap van Luc De Grauwe, Jan Segers (†), Karel Leenders en Bram Vannieuwenhuyze. Jacques Van Keymeulen was deze keer eindredacteur.

De opbouw van elk woordenboekartikel is dezelfde als bij de eerste editie. Na de gemeentenaam in vetjes staat eventueel de naam van de huidige fusiegemeente, de afkorting van de provincie en de dialectische naam van de gemeente in fonetisch schrift. Sommige mondeling overgeleverde dialectische namen zijn eeuwenoud: de naam van het West-Vlaamse Koekelare bijvoorbeeld wordt nog steeds als Kookelare uitgesproken. Het dialect heeft hier de West-Germaanse lange oo bewaard, waaruit eeuwen geleden de huidige oe-klank is ontstaan. Sommige dialectnamen zijn helemaal anders dan de officiële naam: de inwoners van Nederzwalm noemen hun dorp Alderheligen; die van Steendorp noemen hun dorp ‘t Gelaag. Ook afwijkende inwonernamen worden opgenomen: in Oudenaarde wonen Oudenardisten, in Ninove Ninovieters, in Hoegaarden Hoegaardiers.

De etymologische uitleg start met het vermelden van de oude spellingen voor de naam. Die moet men immers kennen om daarna via de kennis van de historische dialecten de betekenis te kunnen achterhalen van de woorden waaruit de naam is ontstaan. Door die oude spellingen wordt bijvoorbeeld duidelijk dat men bij het toponiem Oostkamp aan een paardenweide moet denken, wegens de vermelding Horscamp in het jaar 1089. Diepenbeek gaat wegens de attestatie uit ca. 1092 Tidebechen terug op het Germaanse ‘theudan-baki’ (beek van Theudo) en heeft dus niets met een diepe beek te maken. Net als bij Oostkamp moet bij Diepenbeek de volksetymologie worden ingeroepen om de huidige vorm van de eigennaam te verklaren. Kennis van de historische woordenschat maakt duidelijk dat het element ‘roos’ in toponiemen teruggaat op het Germaanse woord ‘rausa’, wat ‘riet’ betekent.

Rozebeke en Roosbeek hebben dus niets vandoen met rozen, maar alles met een laaggelegen, waterrijk gebied waar veel riet groeide. Zo heeft ook de naam Beerse niets te maken met beren, maar ‘barse’ of ‘berse’ betekent zoveel als ‘barre grond’ of ‘kale heidegrond met stoppels’.

Het woordenboek geeft steeds de beste, dat wil zeggen de meest aanvaardbare verklaring. Pertinent foute of achterhaalde verklaringen worden enkel vermeld als ze een hardnekkig leven leiden en rechtzetting behoeven. Om steeds terugkerende uitleg voor veel voorkomende bestanddelen zoals -aard, -broek, -donk, -gem, -hout, -lo enz. te vermijden, zijn die elementen apart als artikel opgenomen en verklaard. Met afkortingen (‘sigels’) wordt naar de vakliteratuur verwezen; de bibliografie achteraan in het boek is zeer uitgebreid.

De etymologie van de plaatsnamen biedt ons een blik op de nederzettingsgeschiedenis van de Lage Landen: er is een Voor-Germaanse of ‘Belgische’ laag, een Gallo-Romeinse laag en een Germaanse laag. Een aantal namen is oeroud en de herkomst ervan is nog steeds in nevelen gehuld en geeft aanleiding, ook onder de specialisten, tot verschillende hypotheses. In het woordenboek wordt echter geprobeerd om telkens een plausibele en gefundeerde verklaring voor te stellen volgens de huidige stand van het wetenschappelijk toponymisch onderzoek. Op die manier wordt de lezer een houvast geboden te midden van de stroom dilettantische verklaringen die vaak in lokale tijdschriften of op internet gepubliceerd worden.